Neem contact op
Postbus 115
4300 AC  Zierikzee

ZIERIKZEE-MONUMENTENSTAD


meekraphandel

Meekrapplant (Rubia Tinctorum), een vaste plant uit de Walstrofamilie, die verwant is aan ons inheems Kleefkruid. De rode wortel wordt al sinds mensenheugenis als verfstof gebruikt. De naam Rubia komt van het Latijnse ‘ruber’ rood, en krap van 'Krapso', haken omdat de stengels en bladeren kleine hakerige stekels hebben.
De meekrap, ook wel mee of mede (zie ook wede) is een plant die behoort tot de sterbladigenfamilie (Rubiaceae). De plant, een 3 jarig gewas, wordt 60-90 cm hoog en heeft kleine gele bloemen. In de grond bevinden zich wortelstokken, die 50-100 cm in de grond steken.
Meekrap werd vroeger gebruikt als grondstof voor de rode kleurstoffen alizarine en purpurine. Daarnaast wordt aan meekrap ook een medicinale werking toegeschreven.
De meekrapcultuur schijnt al in 1270 in gebruik te zijn geweest. In 1531 werd bepaald dat alle Schouwse mee in Zierikzee gekeurd moest worden. De Zierikzeese mee had een grote faam voor wat betreft de kwaliteit. Dankzij de strenge controle kreeg zij de naam de beste Meekrap van de Nederlanden te zijn, speciaal die uit Poortambacht. De beschermheilige van het gilde der meereders was Sint Lieven, de schutspatroon van de stad.
Een voorbeeld van het gebruik van de rode kleurstof zijn de rode uniformen van de franse soldaten in de 19e eeuw.
 
Handgekleurde gravure uit: J. de Kanter, de meekrapteler en bereider, 1802. Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, Beeldbank Schouwen-Duiveland, nr ZZE-2106
HERKOMST
Meekrap komt van nature voor in Klein-Azië en in het oostelijke deel van het Middellandse Zeegebied. Meekrap werd al in de oudheid verbouwd om er een verfstof uit te winnen, met name in Zuid-Azië en Egypte, waar het reeds in 1500 voor Chr. is aangetroffen. Het is een van de meest stabiele natuurlijke kleurstoffen. Met meekrapwortel gekleurde textiel is dan ook aangetroffen in bijvoorbeeld het graf van Toetanchamon, in de ruïnes van Pompeï en in het oude Corinthië. In het Grieks heette het erydrodana; Plinius de Oudere vermeldt het als rubia. Vermoedelijk hebben de Romeinen het tijdens de late keizertijd in West-Europa geïntroduceerd. In de vroege Middeleeuwen werd de kweek van meekrap gestimuleerd door Karel de Grote.
TEELT IN DE LAGE LANDEN
Omstreeks 1300 komen de eerste vermeldingen van meekrapteelt in Vlaanderen voor, in de polders rond Brugge. Vanaf de 14e eeuw komt meekrap in Nederland voor, vooral op de goed bemeste kleigronden van Zeeland en de Zuid-Hollandse Eilanden. Pogingen om de plant te telen in andere delen van Nederland, zoals de Betuwe, Friesland, Groningen en Noord-Holland mislukten echter. 
Het groeide vooral goed in de zanderige bodem van Nederland, met name in Zeeland, en werd daar ook voor de lokale economie erg belangrijk. Ook in het aangrenzende Bergen op Zoom was een belangrijke industrie. De stad ontleent hier bijvoorbeeld haar carnavaleske naam Krabbegat aan; in de Blauwe Handstraat waren ateliers gevestigd.

Meekrap werd waarschijnlijk al in de veertiende eeuw in Zeeland verbouwd. Het gewas werd twee of drie jaar na de aanplant geoogst. De plant heeft dikke wortelstokken en dunne bijwortels. Deze laatste bevatten een à twee procent van de grondstof van de kleur.

Nadat de wortels van de 3-jarige meekrapplant in de maanden september tot november waren gedolven, werden ze opgeslagen in meekrapstoven die in de onmiddellijke nabijheid van de meekrapvelden waren gelegen. Een meekrapstoof bestond uit drie gedeelten: een schuur (de koude stoof) waarin de wortels bij aankomst werden gestort; een droogtoren waarin een oven aanwezig was die voor een snelle droging zorgde en waarin de wortels werden gezuiverd, en een stamphuis waarin de wortels werden verpulverd met behulp van grote stampers die met paardenkracht werden aangedreven. Vanwege de hoge investeringskosten hadden meerdere boeren (meestal zestien) samen één meekrapstoof, een zeer vroege vorm van landbouwcoöperatie. Het meekrappoeder werd verhandeld op de stapelmarkt van Rotterdam; daarvandaan werd het verfpoeder verkocht aan ververijen en katoendrukkerijen.

Het poeder kan in direct gewonnen vorm al gebruikt worden voor het kleuren van textiel maar dat krijgt dan een wat fletse oranje kleur. 
KEUR
Het oudst bekende Zeeuwse keur gedateerd 23 mei 1444 heeft betrekking op de landen van "Scouwen, Duvelant, Noortgouwe ende Dreijschier". Hieruit bleek dat de meekrap-industrie in de 15e eeuw hier al aanwezig was. Deze ordonnatie, uitgevaardigd door Philips van Bourgondie, was een reactie op de vele klachten die door de 'coopluijden' bij de Schepen en Raad van de stad Zierikzee ingebracht werden.
Deze meekraphandelaren dreigden, 'niet meer enige Meede te willen coopen uit de lande van Zeelant'  De door hen gekochte meekrap vertoonde vele gebreken, met delfde namelijk de meekrap veel te vroeg. Bij deze dus nog niet volgroeide meekrap was de kleurende  werking van het eindproduct onvoldoende. Bij deze ordonnantie werd aldus bepaald, 'dat nu voirtan nijement wie hij sij, geen Meede delven en sal voir Sints Gillis dage, dats te weten den eersten dach voor 't invoeren van dit delfverbod vóór deze datum, wat dat er anders een tekort aan arbeiders dreigde te ontstaan voor het onderhoud van de dijken.' 
Een indicatie in de richting van het vermoeden dat de meekrapcultuur hier van oudere datum is dan deze ordonnatie doet voorkomen, blijkt uit de volgende woorden: 'Ende omdat dieselve Meede niet gekoert ende gewaerdeert en wert, gelijc zij van rechtswegen behoirt'. Er moet dus al een oudere reglementering hebben bestaan.  Uit het feit dat schepen van Zierikzee en Renesse reeds in de tweede helft van de 14e eeuw o.a. meekrap, uien, haring enz in de haven aan de Engelse oostkust brachten, mag men concluderen dat in de 14e eeuw de opbrengst van meekrap zo groot was dat men ook kon exporteren. De invoer van Engels laken in het groot was alleen dan toegestaan wanneer het ook in Zierikzee geverfd zou worden (1347) De meekrap-cultuur zou hier al in 1270 in zwang zijn geweest

De Zeeuwse productie gebied kwam in de 15 eeuw tot grote bloei en ontwikkeling geraakt zijn enkele mogelijkheden aanwezig. Was het de eigen opkomende lakenindustrie die om meekrap van eigen bodem vroeg? De teelt van meekrap was niet toereikend voor de grote vraag van de Vlaamse lakenindustrie, wat ligt meer voor de hand dan dat het zich tot het naburige Zeeland wendt. Immers in het begin van de 15e eeuw kocht Brugge Zeeuwse meekrap op de jaarmarkt in Antwerpen. Een andere mogelijke stimulans voor de meekrap-industrie hier is de groeiende drang naar praal en kleurenrijkdom in de kleding met speciale voorkeur voor het rood.

De 18e eeuw kende aan de in de meekrap geverfde wol een belangrijke genezende kracht toe. 'Medicinale meekrap-baai, speciaal tegen reumatiek', Tilburgse wolfabrikanten bedienden zich onder andere van deze reclameslogan om hun afzetgebied uit ter breiden. Een baai is een wollen stof die sterk geruwd en vervilt is. Baai is veel gebruikt voor onderkleding van zowel mannen als vrouwen.
Sinds de middeleeuwen was de meekrap de meest populaire van alle rode verfstoffen. Met geen andere grondstof was de dieprode krap-tint te verkrijgen, terwijl men met behulp van beits-middelen en mengmaterialen uit het meekrap-poeder verschillende kleurstoffen maken kon: rood, zwart, paars en bruin.
MEESTOOF 'DE LELIE' 

Foto's uit 1992 van de hoek Verrenieuwstraat / Hofferstraat / Zeventijstraat. Links de schuren van het zogenaamde 'Stoofje', restanten van de voormalige meestoof 'De Lelie' ook wel genoemd 'De Binnenstoof', (de enige stoof binnen de wallen van Zierikzee). De schuren zijn in 1993 gesloopt en in 2000 werden voorbereidingen getroffen voor de aanleg van een parkeerterrein, waarbij de straat iets naar het midden werd verlegd. 
foto's: Joop van Houdt.
Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, Beeldbank Schouwen-Duiveland, nr. 2755, 2758, 2757 & 2756
PROCEDE
Meekrap, grondstof voor de verfindustrie, werd tot in de jaren 1860 in aanzienlijke hoeveelheden geteeld en in meestoven, kleine fabriekjes, bewerkt in voornamelijk Noord-Zeeland, Goeree-Overflakkee, de Bevelanden en het Land van Hulst. Tot ongeveer de Eerste Wereldoorlog werd het vervolgens op veel kleinere schaal hier en daar nog geteeld en bewerkt. In het laatste decennium voor 1914 ging het vooral om Noord- Zeeland en Goeree-Overflakkee.
VOORBEREIDING
Een à twee jaar tevoren werd al intensief mest gebracht op de vruchten die tijdens die periode op het betreffende land groeiden. Er werd intensief aan onkruidbestrijding gedaan. Na de oogst van het voorgaande gewas werd weer zwaar bemest.
Meekrap werd geteeld op rijen en - ten behoeve van de ontwatering - op bedden. Die bedden werden eerst met de ploeg gemaakt, zo’n 50 cm breed. Volgens een andere opgave waren ze 40 cm breed en was ook de onderlinge tussenruimte tussen de bedden 40 cm.

KIEMEN PLANTEN
In mei pootte een ploeg van goed op elkaar ingespeeld werkvolk de meekrapkiemen. Op dat moment waren de bedden geëgd en geharkt. Vrouwen 'plukten' de uitlopers van de wortelstokken van twee- of driejarige planten. Soms werden ze bij een toeleverancier ter plekke gekocht (Ouddorp). De kiempjes werden in een grote ton met modder gedoopt, 'gemodderd'. De modder plakte aan het ondereind vast. De kinderen moesten de kiemen gereedhouden: ze lagen op een soort mouwen van zeildoek die hun armen bedekten (Ouddorp). Voor de planters uit ging een jongen die de reêmeter hanteerde en daarmee dus de plek aangaf waar geplant moest worden. 
Dat werd ook wel gedaan met een grote houten hark waarmee dwars over de bedden lijnen werden getrokken. De kinderen reikten de kiemen aan de vrouwen (Sint-Annaland) of mannen (Ouddorp) aan. Die plantten ze vervolgens in het bed met een zetspaatje (Sint-Annaland), een gereedschap dat leek op de troffel van een metselaar (Zonnemaire) of een zetstok (Ouddorp). Vier werden er naast elkaar geplant, twee aan twee. Twee kiemen werden namelijk tot één 'kroppe' verstrengeld en de onderlinge afstand tussen twee kroppen was 15 cm. Kinderen en planters kropen op de knieën. Ze plantten in 'regelmatige dwarse rijen'. Waar de mannen plantten – dat schijnt vrij algemeen geweest te zijn – was per planter één plukster nodig.

VERZORGING
Na het planten werden de bedden aangeaard. In de rest van het voorjaar en de zomer werd intensief gewied – door zowel mannen als vrouwen – met een schrepel, een wiedijzer met korte steel (meêschrabber). Tegen de winter werd het gewas door mannen met aarde bedekt door de ruimten tussen de bedden met een 'meêdekploeg' op te ploegen. Die ploeg werd ook wel gebruikt om dode stengels mee weg te halen (Colijnsplaat). Ook in de tweede zomer werd intensief gewied. Wanneer men driejarige meekrap wilde oogsten, werden deze bewerkingen in het volgende jaar nog herhaald.
Foto 1: Voorbereiding voor de oogst van de meekrap in de buurt van de boerderij "Spuiwijk" van burg. J.C. v.d. Have in Oosterland, 1913. V.l.n.r.: Daan v.d. Have, Hein v.d. Have, Kees v.d. Berge, Piet Vaane, Jan Klink, Kees Tak, NN, Jan Dorst en Johannes Hoogerhuis. Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, Beeldbank Schouwen-Duiveland, nr DIV-0133.
Foto 2: Zes van de zeven zoons van Pieter Flikweert JPzn (1856-1951), werkzaam in de meekrap. Van links naar rechts: Jan Piet (1889-1979); Jacob (1891-1953); Johannis (1894-1953); Adriaan (1895-1979); Pieter (1896-1988); Leendert (1903-1981). Nieuwerkerk 1910. Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, Beeldbank Schouwen-Duiveland, nr X-3757
MEEDELVEN
Voor het delven werd het meeste loof afgehakt: er bleef nog maar een centimeter of vier op de kroppe staan (Ouddorp). Gedolven werd de meekrap in september of oktober. Het delven van de wortels werd gedaan door sterke mannen, meestal arbeiders die ter plekke woonden, aangevuld met trekarbeiders. Die kwamen uit Brabant, soms uit Duitsland en in Zeeuws-Vlaanderen ook wel uit België. Voorkomen moest worden dat de wortels bij het delven zouden breken, dus ervaring was wel vereist. De akker werd met een zware delfspade (meespa) omgespit. De meespa was breed van boven en erg smal vanonder. De soms wel 70 cm diep zittende wortels werden zo uit de grond gehaald. Ook werd de meekrap wel met een ploeg, getrokken door vijf tot acht paarden, uit de grond geploegd.
Het delven werd door een groepje arbeiders aangenomen tegen een van tevoren afgesproken bedrag per gemet. Elk groepje telde een voorman en twee onderlieden. Volgens een opgave uit Zonnemaire telde een ploeg zo’n tien delvers die in de vorm van een V waren opgesteld: 'de punt werd ingenomen door de voordelver op het middelste meebed, terwijl de anderen waaiervormig achter hem over de aangrenzende bedden verspreid waren.'
Tijdens het delven was het gebruikelijk dat de jeugd die kwam kijken een spotliedje zong: 
‘Groôte botter, verroeste spae / Lae je klauwen wat gauwer gae.’ (Sint-Annaland) 
of: ‘Krotespitter, verroeste spae / Laet je spae wat gauwer gae.’ (Zonnemaire). 
De delvers kwamen dan van het veld om de zanger (volgens een bron te Sint-Annaland vaak een jonge meid) te achtervolgen. Meestal waren zij er op uitgestuurd om de meedelvers te voorzien van brandewijn. Dan bleek het al snel gepakte kind een fles en een glaasje bij zich te hebben en was het tijd voor een slok. Bleken die attributen niet aanwezig, dan werd de persoon die gescholden had in een gat neergezet waar zojuist een meekrapwortel uit was opgedolven en half ingegraven. Eventueel werd hij of zij pas losgelaten nadat er losgeld gedokt was voor jenever of brandewijn.
De delvers klopten de meekrapwortels uit en legden ze netjes op rijtjes (Ouddorp) of op hoopjes (Sint-Annaland) om te drogen. De driejarige meekrap, wel 60 of 70 cm lang, werd op vimmen (stapels) gezet, in twee rijen naast elkaar.
DROGEN IN DE MEESTOOF
Wanneer de meekrap in de wind en de zon was gedroogd, werd ze naar de meestoof vervoerd. Elke boer had daar in de meeschuur of koude stoof (een schuur van ca. 40 meter lengte) een eigen ruimte, een door latwerk afgeschoten vak, waar zijn meekrap werd gedeponeerd tot ze aan de beurt was om te worden bewerkt.
Na het delven werden de wortels naar de koude stoof gebracht. Dat ging als volgt. Eerst werd de meekrap gedroogd in de droogtoren van de stoof. Onderin de droogtoren brandde een vuur, verzorgd door de 'droger', tevens hoofd van de werkplaats. De eerste dag gingen de wortels in een mand naar de bovenste (vierde) zolder, de dag erna – weer in een mand – naar de zolder daaronder. Op de avond van de derde dag ging de meekrap nog verder naar beneden, waar ze door vier dorsers werd gedorsen (Ouddorp). 
Zij dorsten met vlegels op een grote houten dorsvloer. De gebroken wortels kwamen op een hoop op de dorsvloer en dan zeefde een daarin gespecialiseerde werknemer met een stofzeef klei, stof en vellen eruit. Er bleven twee producten over: korte eindjes (racine) wortel die in vaten werden gedaan en de rest die nog werd gedroogd op de eest of ast, een smalle, meterslange horizontale oven. Op een kleed daarbovenop werd de gebroken meekrap gespreid. Na deze bewerking werd het in de maalbak gedaan. Vanuit die maalbak kwam het terecht onder een koppel grote maalstenen die over een ronde bank ronddraaiden, aangedreven door verschillende paarden. De resterende wortels werden tot pulver, bijna tot stof vermalen. Zeven van verschillende dichtheid scheidden het poeder nu in drie soorten (Zonnemaire): de fijne en dure blom (helder lichtgeel), beroofde (roze tot rood) en de onberoofde (donkerrood) als goedkoopste product.

Een verdieping lager werd vervolgens een schuif opengetrokken, zodat het gemalen product kon wegzakken. Van bovenaf kwam er dan weer nieuw maalgoed bij. De stamper stampte de drie eindproducten met zware gewichten in gereedstaande aparte vaten. De vaten werden volledig gevuld en luchtdicht afgesloten. Te Zonnemaire was de stamper tevens belast met het malen en zeven. De paarden van de rosmolen werden verzorgd door een drijver. Het totaal aantal personeelsleden van een meestoof was acht à tien, waaronder ook vrouwen en kinderen. Tholenaars, met name Sint-Annalanders, deden dit werk ook wel als trekarbeider in de rest van Zuidwest-Nederland. Zij stonden als de beste vaklui bekend en waren van september tot diep in het voorjaar van huis. 
Het stamphuis stond over het algemeen los van de meestoof, het pand met de ovens en de droogtoren.
In plaats van met op hun kant staande maalstenen kon de meekrap ook nog op een andere manier worden gestampt. Mogelijk was dit de meest reguliere variant van de bewerking. De meekrap werd dan gestampt met door (drie) paarden aangedreven stampers. Bij deze bewerking (Sint-Annaland) was sprake van een verhandelbaar restproduct, de 'mullen'. De eindproducten, ontstaan door het stampen op verschillende momenten te onderbreken, heetten hier: onberoofde, krap twee-en-één en gemene twee-en-één. Dit stampen gebeurde bij voorkeur ’s nachts bij kaarslicht omdat het daglicht nadelig was voor de kleur van het poeder. 
Het beroep van stamper was bij uitstek een specialistisch beroep. Deze mensen hadden dan ook de hoogste salarissen van de onderneming. Veelal kwamen deze stampers uit Tholen en omstreken. Een meestoof werd geëxploiteerd door een maatschap, meestal bestaande uit 16 aandeelhouders. De inkomsten en uitgaven werden door de boekhouder genoteerd in het stoofboek, een eenvoudig kasboek dat eens per jaar werd afgesloten.
De provincie Zeeland had zelfs lange tijd nagenoeg het monopolie op de Europese markt. Er werd veel meekrap verhandeld, hoofdzakelijk in houten vaten, in Reimerswaal en in Zierikzee. Waarbij de laatste zelfs de grootse was in West-Europa voor de verhandeling van meekrap en de bijproducten. Van de 90 geregisterde stoven in 1820 bevonden er zich 44 in Zeeland.

Dit roodbruine eindproduct was inmiddels koud geworden en werd dan in vaten van 100, 200 of 400 'pond' gedaan (Ouddorp). Met behulp van een bok werden die vaten op een wagen geladen. Van de grootste paste er slechts één op een wagen. Zo werden ze naar het beurtveer aan de haven vervoerd. Volgens een andere bron werden in de hoogtijdagen van de meekrapbewerking vaten van circa 500 kg gebruikt.
TAXATIE
Voor de taxatie van de waarde van de meekrap waren een monsterplank en een 'monsterstrieker' nodig. Dat laatste wordt omschreven als een zilveren plaatvormig instrumentje met handvat aan de bovenkant 'met een gladde, enigszins afgeronde ondervlakte' waarmee het op een hoopje uitgestorte poeder op het zwarte monsterbord uitgestreken en kritisch bekeken en beoordeeld werd. In langwerpige metalen kokers met verschillende etages werden de monsters door de beurtschippers naar de meekrapbeurs gebracht, waar de partij verhandeld werd. 
Sommige meekraphandelaars bezochten de telers persoonlijk, namen zelfstandig monsters en sloten de koop thuis (Zonnemaire). De zilveren monsterstrieker werd te Sint-Annaland meekraptoets genoemd.

MEEKRAP-KAMER EN WAAG
In de meekrapkamer in het Stadhuismuseum bevindt zich een groot aantal objecten en kunstwerken die gerelateerd zijn aan het winnen en verkopen van meekrap. 
De meekrap werd verwerkt in 20 fabriekjes op het eiland en werd daarna gekeurd in de waag van het stadhuis.
De waag, die zich naast de vleeshal (het oudste gedeelte) van het stadhuis bevindt, is de plek waar vroeger de meekrap van het eiland werd gekeurd, gewogen en gedistribueerd.
Breng eens een bezoek en ervaar van dichtbij de meekrapcultuur op Schouwen-Duiveland.
Het is de moeite waard!
ZIERIKZEESE MEESTOVEN
Van de vele meestoven en meekrapfabrieken die Zierikzee rijk was, is de laatste 'de Lelie' in 1993 gesloopt.

DE DRIE ENGELEN
'de Drije Engelen' (1824-1847)
Vlaamse Meestoof/meekrapfabriek
Bij de Westpoort (Weststraat NZ/1844)

HET HART
Meestoof, eindigt op 2 maart 1852
Buiten de Zuidwelle barrière

DE ZEEUW
Meekrapfabriek (1869/1870)
verdere gegevens onbekend.

DE PANNESTOOF
Meestoof (1754), afgebroken 1884
Boerenweg

DE GEUSENSTOOFHOF (1594)
Oude weg 7

DE STERRE (de Star(re)) 
meestoof (1660-1800), afgebroken 1890
Buiten de Nobelpoort

DE ZON
Meestoof, verkoop voor afbraak mei 1852
verdere gegevens onbekend

DE WERELD
meestoof, gebouwd 1663-1899 (afgebroken)
Vissersdijk nabij 't Sas
DE LELIE
meestoof (1671-1793)
Binnenstoof 1660-1871, later meekrapfabriek
Hoek Verrenieuwstraat / Hofferstraat / Zevengetijstraat.

Restanten van 't 'Stoofje'; de voormalige meestoof 'De Lelie', ook wel genoemd 'De Binnenstoof' (omdat de meestoof binnen de wallen van Zierikzee lag). Gesloopt in 1993 ten behoeve van een parkeerplaats.

foto's: Joop van Houdt. Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, Beeldbank Schouwen-Duiveland, nr ZM-2755, ZM-2758, ZM-2757, ZM-2656, ZM-2754 & ZS-0414 (2000)
SINT DOMUSSTRAAT
Meekrapfabriek achter Joh. den Boer, St. Domusstraat. Voor 1890 eigendom van Norten en Luckerhof, daarna eigendom van K. Huson. Hij was stoomwerktuigkundige en vestigde zich in de voormalige meekrapbriek een smederij met daarin twee smidsen. (Smidsvuren) De 15 meter hoge schoorsteen diende daarbij voor trek- en rookafvoer. 
De smederij van Huson werd omstreeks 1917/1918 overgenomen door Frans Timmerman en Piet Verbeek, die het bedrijf op dezelfde voet voortzetten. De smederij werd vanaf die tijd gebruikt als werkplaats voor het herstellen van landbouwwerktuigen en als timmermanswerkplaats, waar complete carrosserieën voor landbouwwagens werden gebouwd. Tot in de jaren 50 bleef het bedrijf op dezelfde plaats gevestigd al volgde een zoon van Timmerman zijn vader op. Daarna verhuisde het bedrijf naar het industrieterrein waar in de jaren 80 de Cebeco was gevestigd. 
Hierna werd op de plaats van de vroegere smederij woninginrichting Joh. den Boer gevestigd. 
De schoorsteen werd ivm de slechte bouwkundige staat steen voor steen afgebroken in november 1983.
DE KAPEL
Meekrap- en cichoreifabriek 'de Kapel' in Capelle, gebouwd in 1836. De meestoof werd in 1836 opgericht door 16 kapitaalkrachtige heren. Abraham Caland, de bekende Zeeuwse waterbouwkundige, was een van hen. Hij legde de eerste steen voor het gebouw. De bouw ervan kostte 23.000 gulden. 
Toch hield meestoof De Kapel het nog tot 1914 uit. Toen werd het gebouw verbouwd tot een cichoreifabriek. Deze werd in 1917 in gebruik genomen.

 Meestoof 'De Kapel' 1900-1910, foto: P.J. Ochtman, 
Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, Beeldbank Schouwen-Duiveland, nr O-0532

Cichorei werd na de Tweede Wereldoorlog in Zeeland vooral geteeld vanwege de bladeren. We kennen de plant nu als witlof. De witte bladeren ontstaan als de cichoreiwortels in het donker uitlopen. Maar vóór de oorlog werd cichorei vooral geteeld vanwege de wortels. Daarvan werd surrogaatkoffie (of ‘peekoffie’) gemaakt. De iets bitter smakende peekoffie was een alternatief voor de veel duurdere ‘echte’ koffie en was daarom met name in de crisis- en oorlogsjaren erg populair. De dikke, witte cichoreiwortels werden gedroogd, gemalen en gebrand. 
Samen met andere ingrediënten, zoals gerst, erwten, bonen en eikels, kon er surrogaatkoffie van worden gemaakt. Peekoffie wordt nog weleens verward met Buisman, de bekende smaakversterker voor koffie. Buisman bestaat echter uit gebrande suiker en was een alternatief voor de bitter smakende cichorei. Ook de cichorei verdween weer uit het fabrieksgebouw in Capelle. In 1937 kwam er een einde aan de NV Drogerij-Malerij De Kapel, die overigens ook een fabriek in Haamstede had. Het gebouw in Capelle had daarna nog verschillende bestemmingen. Zo werden er groenten gedroogd, vlaszwingelcursussen georganiseerd, aanhangwagens, trailers en pizzaovens verkocht. Ook in Noordgouwe staat nog een meestoof: de Willem III, die in 1863 was gebouwd. Willem III is met de landelijke monumentendag voor het publiek geopend. Zij zijn de enige meestoven die op Schouwen-Duiveland bewaard zijn gebleven, al zijn beide niet meer authentiek.
In 2022 zal het in verval geraakte pand in Capelle worden afgebroken. Ondanks de beeldbepalendheid heeft het pand geen beschermende status.
Met meekrap geverfde wollen
TOEPASSINGEN
Meekrap werd als landbouwproduct vooral geteeld voor de rode kleurstof alizarine, die werd gebruikt voor het kleuren van textiel en leer. Ook werd meekrap gebruikt in de miniatuurschilderkunst, als pigment om olieverf of lijmverf te kleuren.

In 2012 verscheen in Scientific Reports een artikel over de stof purpurine (1,2,4-trihydroxyanthrachinon) als organische vervanger van kobalt in lithiumionaccu's. De winning van kobalt en de recycling van kobalt uit accu's kost nu nog veel energie.

TURKS ROOD
De rode verfstof (Alzarine) die uit de meekrapplant werd gewonnen, staat onder diverse namen bekend, afhankelijk van het bij de winning toegepaste proces. Een handelsnaam is Turks Rood, een andere is krap-lak.
Een volgende grote innovatie was de introductie van garancinefabrieken, waarin ongezuiverd meekrappoeder via een chemisch proces met water en zwavelzuur werd gefilterd. Daardoor ontstond er uiteindelijk garancine, dat een hogere concentratie kleurstof bevatte dan het traditionele meekrappoeder. Nadeel van de garancinefabricage was de enorme milieu-overlast die het veroorzaakte. Het afgewerkte zwavelzuur werd direct op het oppervlaktewater geloosd, wat niet alleen een grote watervervuiling, maar ook een ondraaglijke stank veroorzaakte.

MEDICINALE CLAIMS
Omdat op basis van wetenschappelijk onderzoek aan meekrap ook een carcinogene en genotoxische werking wordt toegeschreven, is het gebruik van de meekrap in Nederland en in andere Europese landen verboden. Van preparaten van de plant wordt niettemin geclaimd dat ze zijn te gebruiken bij:
1. de behandeling van gal- en nierstenen (met name bij stenen die bestaan uit calciumoxalaat of calciumfosfaat)
2. menstruele en urinaire aandoeningen
3. geelzucht
4. ischias
5. verlamming
6. darmtuberculose
7. wonden en zweren (lokale applicatie)
8. verbetering van de peristaltiek en tonus van glad spierweefsel in de darmen en urinewegen.

Wat betreft de "alternatieve" geneeswijzen, wordt de wortelstok van de meekrap in de fytotherapie en in de homeopathie gebruikt voor de zgn. oertinctuur bij de behandeling van:
1. anemie
2. ondervoeding
3. amenorroe
4. miltaandoeningen

Opmerking: Neem het voorbehoud bij medische informatie in acht. Raadpleeg bij gezondheidsklachten een arts.

Omdat het wortelgestel van de meekrap nogal uitgebreid is en de wortels zo compleet mogelijk voor verwerking aangeleverd moesten worden, was het delven een zwaar karwei. Een oude Zeeuwse uitdrukking is dan ook "hij eet als een meedelver".
GERANCINE-FABRIEKEN
Er ontstonden gerancinedrogerijen waar de meekrapwortels werden voorgedroogd. Ook kwamen er meekrapfabrieken waar de gerancine werd geproduceerd. Deze stonden los van de landbouwers. De schaal was groter, verwerkte een meestoof 70 à 100 ton per jaar, voor een fabriek met stoommachine was dit 700 of meer ton. De eerste meekrapfabriek werd in 1822 te Drongen in België opgericht. In Nederland startte de eerste meekrapfabriek in 1837 in Hontenisse. Er ontstonden meer fabrieken, onder andere te Beverwijk.
De eerste Nederlandse gerancinefabriek verscheen in 1846. Dit was P. Ouwerkerk & Comp. te Rotterdam, welke ook een stoommachine bezat. 
Gedenksteen Gerancinefabriek
GERANCINEFABRIEK ZIERIKZEE
De tweede gerancinefabriek in Nederland werd in 1846 in Zierikzee gesticht door apotheker Johan Hendrik Ochtman met zakenman C. van der Vliet. Eerst aangedreven door een stoomkrachtmotor - later twee motoren van 8 en 10 PK.
De fabriek was gevestigd aan de Nieuwe Bogerdstraat waar eerst de zeepziederij gevestigd was. Hier vonden eerst 15 en later 40 mensen werk. 
De steen memoreert de plaatsing van de stoommachine in de fabriek in 1846. Het was de eerste stoommachine in Zierikzee en is te bezichtigen in het Stadhuismuseum.
In 1851 en 1852 heeft J.H. Ochtman, na voorafgaande systematische proefnemingen, vernieuwingen aangebracht in de meestoof 'Het Hart' (buiten de Zuidwellepoort) als voorbeeld tot de mogelijkheid van verbetering in de concurrentie-positie van de Zeeuwse meekrap-bereiding ten opzichte van die in Vaucluse in Frankrijk.

Gerancine (van het Frans: la garancine = meekrap) is een geconcentreerd pigment uit de meekrapwortel.
De meekrapwortel leverde al geruime tijd een belangrijke kleurstof voor de textielindustrie. De rode kleurstof werd verkregen door verwerking in meekrapstoof. Reeds in 1826 werd de werkzame kleurstof, alizarine, ontdekt door de Fransen Jean-Pierre Robiquet en Jean-Jacques Colin. Op basis hiervan werd in 1828 octrooi verleend op een proces waarbij men een 3 tot 3,5 maal sterkere kleurstof uit meekrapwortel kon verkrijgen, die bovendien constanter van kwaliteit was. Dit werd gerancine genoemd. De kleurkracht van 1 kg alizarine kwam overeen met die van 35 kg gerancine, ofwel 100 kg meekrap. Alizarine was moeilijk uit meekrap te vervaardigen, maar gerancineproductie bleek mogelijk. Het Franse product beconcurreerde de Nederlandse meekrapindustrie, die geconcentreerd was op de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden.

PROCES
Het meekrappoeder werd gekookt met water en geconcentreerd zwavelzuur. Per 100 kg meekrap was 20 tot 50 kg geconcentreerd zwavelzuur nodig. De te verwijderen bestanddelen losten in het zuur op en het geheel werd gefiltreerd door wollen doeken. Het residu bevatte de gerancine. Dit werd met water uitgewassen om het zuur te verwijderen. Hierna werd het gedroogd, eerst via persen, daarna in de droogkamer (eest) met behulp van hitte. Uiteindelijk werd het poeder gezuiverd.
Aangezien er een verhoogde vraag naar geconcentreerd zwavelzuur ontstond werden speciaal voor dit doel zwavelzuurfabrieken opgericht, zoals die van Wolvekamp & De Bruyn (1854) te Rotterdam.

MILIEUSCHADE
Het afgewerkte zwavelzuur werd geloosd op het oppervlaktewater. Soms werd, ter neutralisatie, krijt toegevoegd. De emissie van zwavelwaterstof in de stilstaande wateren vormde een ernstig milieuprobleem. Ook in Zierikzee was dit een groot probleem.

Door dit overigens prijzenswaardig initiatief heeft Ochtman helaas toch bijgedragen aan een luchtverontreiniging in Zierikzee. Al op 23 maart 1850 is er in de notulen van de plaatselijke commissie voor 'geneeskundig toevoorzicht' sprake van een onderzoek van de bij laag water uit de vrijkomende slikken van de Oude Haven vanaf de zogenaamde zwemhaven ontsnappende gassen als hydrogenium sulfuricum, phosphor-waterstof, koolwaterstof en koolzuur. Dit geschiedde door de apothekers Ochtman en De Jonge de Boer - door de eerste van hen nauwkeurig beschreven - met een nadere beoordeling door de professoren Mulder en Ermerins te Groningen. De conclusie van het hierover uitgebrachte rapport was het advies de betrokken gedeelten van de Oude Haven tot aan de eerste houten brug te dempen. Deze geuren waren "van nature" ontstaan door het niet meer functioneren van de spuiboezem "de Houwer" sinds 1673, terwijl daarna de zwemhaven onvoldoende via de Molsluis met zout vloedwater ververst kon worden. Ook de Oude Haven ondervond de gevolgen van de steeds toenemen-de opslibbing en van uit de huizen komend afvalwater. Op 14 juli 1851 vermelden dezelfde notulen de klachten over een kwalijke zwavelwaterstofgeur, die zich vaak bij een zuidwestelijke wind over de stad verspreidde. De Lutherse gemeente meldde zelfs de aantasting van de muren van de kerk en van vele huizen. In de westelijke stadsgracht, waarin de stadsriolering met het nu sinds een aantal jaren meestromende zwavelzuur van de garancine fabriek uitmondde, stierven de vissen. Door de vrees voor schadelijke invloed ook op de stadsbewoners verzochten sommigen het werk in de fabriek te staken. Maar op 4 augustus 1851 zeggen de notulen van de plaatselijke commissie, dat de invloed van de gassen op zichzelf voor de gezondheid onbeduidend is, maar.... "dat ze invloed heeft bij het ontstaan van ziekten als typhus en najaarskoortsen valt niet te betwijfelen". Het stadsbestuur liet toen een sluis aanbrengen tussen het gedeelte van de stadsgracht van het Bolwerk - daar "de stinkhoek" genaamd - tot aan de Zuidwellebrug, dat werd afgesloten, en het nabij het Bolwerk gelegen havenkanaal, en daarin zo zout water ter zuivering toe te laten, hetgeen ook eerst verbetering heeft gebracht. Hier-door kreeg toen de westelijke stadsgracht de naam "zoute gracht". Maar dit kon het in de stadsgracht uitmondende polderwater negatief beïnvloeden, en het eertijds zuivere zoute water van de buitenhaven kon nu door de zwavelwaterstof door de bakkers niet meer worden gebruikt. 

Na de sluiting en afbraak van de fabriek in 1881 werd de periodiek optredende stank uit het westelijk gelegen gedeelte van de stadsgracht, die aanvankelijk na het aanleggen van de sluis in 1854 was verbeterd, werd na het onbruikbaar worden daarvan in de loop van deze eeuw als iets onvermijdelijks ervaren. Ze is pas opgeheven in 1962 door de totstandkoming van een gesloten rioolbemaling.
MAALSTENEN
Aan de voet van molen 'de Haas', gelegen op het Bolwerk nabij de Nieuwe Haven ligt een aantal maalstenen, afkomstig uit de stoomgerancine-fabriek van apotheker Johan Hendrik Ochtman. Deze fabriek ging in 1846 van start ging en stond tussen de Nieuwe Bogerdstraat en de Lange Sint Janstraat. Zij sloot haar deuren in 1880 nadat in 1868 door Carl Graebe en Carl Liebermann werd ontdekt hoe men op synthetische wijze de belangrijkste werkzame kleurstof uit meekrap, alizarine, uit antraceen (een bestanddeel van steenkoolteer) kon vervaardigen. Langs deze weg kon vanaf dat moment een veel goedkoper rode verfstof worden geproduceerd. 
De maalstenen werden gevonden bij archeologisch onderzoek op de plaats van de afgebroken openbare lagere school. 
EINDE GERANCINE
Franse concurrentie bracht verschillende verbeteringen in het geheel verouderde bereidingsproces van de meekrap aan.
In 1868 werd door Carl Graebe en Carl Liebermann ontdekt hoe men op synthetische wijze de belangrijkste werkzwame kleurstof uit meekrap, alizarine, uit antraceen (een bestanddeel van steenkoolteer) kon vervaardigen. Tussen 1872 en 1877 daalde de prijs van alizarine en geleidelijk aan sloten de gerancinefabrieken. De gerancinefabriek van apotheker Johan Hendrik Ochtman sloot haar deuren in 1880. Dit was uiteindelijk de genadeklap voor de meekrap-industrie.

HERONTDEKT
In 2004 was de meekrapteelt terug van weggeweest. Boeren op Tholen namen, al was het op kleinschalige basis, de teelt van de meekrap weer ter hand. De heropleving van de meekrapteelt is vooral te danken aan de mode-industrie, waar veel vraag is naar natuurlijke rode kleur van deze plant. Vooral in Duitsland is de kleurstof populair. De meekrapplant, de Rúbia tinctórum, is een gewas wat pas na 2 à 3 jarig gedolven kan worden.

Op 14 juni 2006 opende minister Veerman in Steenbergen het bedrijf 'Rubia Pigmenta Naturalia', een nieuw meekrapproject van Anco Sneep uit Steenbergen, die akkerbouwers op Tholen, Moerstraten, Steenbergen, Dinteloord en Wouw bereid vond enkele tientallen hectare met stekken van de meerjarige meekrappplant te verbouwen. Bij de opening waren producten van textiel, leer en wol te zien die met behulp van meekrappoeder zijn gekleurd. Koningin Máxima droeg in 2009 een jurk in Rubia Red, een kleur gewonnen uit de meekrapwortel. 
MEER INFORMATIE
- Wikipedia

artikel geplaatst: 11-11-2019
laatst gewijzigd: 09-09-2022

Share by: