KOETS
Tot de aanleg van deze begraafplaats werd de overledene op een draagbaar (berry) naar de kerk of kerkhof gedragen. De timmerman, die voor de lijkkist zorgde, was vaak lijkdienaar. In Zierikzee hadden mensen zich daarin gespecialiseerd, ze combineerden dat vaak met een ander beroep.
De afstand naar deze begraafplaats was wat te bezwaarlijk. Vanaf 1829 werd de overledene per koets naar de begraafplaats vervoerd.
Het Burgerweeshuis kreeg het exclusieve recht om een lijkkoets te mogen hebben. De Zierikzeese begrafenissen werden met een aangeschafte lijkkoets uitgevoerd. Alles gebeurde vrij sober. Het meebrengen van bloemen is iets uit de laatste periode van de 20e eeuw
Door begraven buiten de kerk hadden kerken minder inkomsten. Werd opgelost met de afspraak dat de
helft van het batig saldo van de grafrechten zou worden uitgekeerd aan de Hervormde gemeente
Zo is het lang gebleven tot het moment dat er geen batig saldo meer was en het een nadelig saldo werd. Daar hoefde de kerk dus niet aan bij te dragen. Toen is het gestopt.
LIGGING VAN DODEN
In het begin van onze jaartelling heeft de Christelijke kerk het verbranden van lijken verboden. Vanaf dat moment is bepaalt dat het begraven van zou plaatsvinden in en rond de kerken. Zo bleven de doden onderdeel vormen van de samenleving. Voor Schouwen-Duiveland moet dit gedateerd worden in de 11e, 12e en 13e eeuw. De mensen die zich dat financieel konden veroorloven werden in de kerk begraven en anderen werden rond de kerk begraven.
De lijken werden in en buiten de kerk in dezelfde richting neergelegd: het hoofd naar het Westen en het de voeten naar het Oosten. De reden hiervoor had te maken met de wederkomst van de Heere Jezus voor het laatste Oordeel. Hij zal dan verschijnen in het Oosten en door de lijken zo neer te leggen zouden de doden weer worden opgewekt en zouden de zielen weer worden verenigd, samengevoegd met lichamen. En als ze dan opstonden zouden ze meteen in de goede richting kijken.
Er waren hierin uitzonderingen: de Priesters en Pastoors. Zij lagen omgekeerd, omdat de Priesters en Pastoors leiding zouden moeten gaan geven als de doden zouden opstaan. In de Katholieke traditie is dit nog steeds het geval.
De Protestanten hebben zich minder gehouden aan deze manier van begraven. Zij hebben zich in deze traditie minder vastgehouden. Zij gaan ervan uit dat bij God alles mogelijk is en dat als het moment zal komen zal God zelf wel in die goed richting voorzien.
Katholieken mogen ook op deze Algemene Begraafplaats begraven worden. De Pastoor zal het graf dan zegenen, zoals dat met de hele begraafplaats eind 1881 door de Bisschop is gebeurd.
AFSCHEIDING
De traditie van in en om de kerk begraven is lang volgehouden. Er was een afscheiding tussen het kerkhof en de straat. Soms door middel van een gracht of een lage muur rondom het kerkhof. Dit was om de beesten die los rondliepen niet op het kerkhof konden komen. Dit was vooral van belang voor varkens die graven open wroetten.
KLOK LUIDEN
Na de reformatie is het begrafenisritueel zeer sterk versoberd. Een ding bleef wel; het klok luiden. Dit hebben we overgehouden uit de Katholieke periode. Tegenwoordig niet meer om de Duivel te verdrijven, maar meer als een moment van bezinning: er wordt op dat moment iemand begraven.
STRO-BALEN
Als je vroeger door Zierikzee liep dan kon je ogenblikkelijk in de straten zien of er iemand overleden was. Het uiterlijke teken daarvoor was dat op de stoep balen stro lagen. Een oude gewoonte, die waarschijnlijk komt uit het feit dat lijken aanvankelijk op stro werden gelegd.
Van die gewoonte is het kennelijk zo overgegaan als symbool van uiterlijke rouw om dit als eerste te doen. Het aantal balen stro hing af van de leeftijd en welstand van de betrokkene. Bij het overlijden van een kind werd één baal neergelegd, bij volwassenen vaak 17 balen, en in 1825 werden bij het overlijden van de weduwe Van Vrijberghe-Van Gelre, zij woonde aan het
Havenpark 33, 40 strobalen voor de woning opgestapeld, zodanig veel dat het risico bestond dat de strobalen zouden omvallen. In zo'n geval werd er latten tegen de gevel gespijkerd om ervoor de zorgen dat de strobalen op hun plaats bleven liggen. Deze 40 strobalen is waarschijnlijk voor Zierikzee wel een record geweest.
In die tijd was er een burgemeester die niet bij iedereen zo populair was. Kwajongens hebben toen een keer voor de gein een paar strobalen voor zijn deur geplaatst.
Deze traditie van het plaatsen van strobalen als uiterlijk teken bleef nog heel lang in zwang. In Zierikzee werd zelfs tot 1843 verplicht om stro te leggen.
AANSPREKERS
Het aanzeggen van de dood aan vrienden en bekenden dat gebeurde door zogenaamde aansprekers of dodenroepers. Deze aansprekers droegen een speciaal uniform. Ze waren helemaal in het zwart, ze hadden tressen op hun lange jas bevestigd, ze droegen een kniebroek en een hoed of steek waaraan een lamfer (lang zwart lint) was bevestigd.
Ze traden dan bij de betrokkenen binnen om de dood aan te zeggen en lazen op wie er overleden was. En soms, als ze dan de boodschap ('de Boo' in het Zeeuws) hadden overgebracht, dan vertelden ze erbij wat de doodsoorzaak was geweest.
BEGRAFENIS
De begrafenis verliep uiterst sober. Ook hier het verschil in welstand. Hoe rijker, hoe meer dragers er waren, want de baar werd uitsluitend gedragen naar de kerk of het kerkhof. De dragers waren meestal familieleden, maar bij bijvoorbeeld een ambachtsman was het gebruikelijk dat de gildebroeders meeliepen in de rouwstoet. Dat waren ze 'als collega' ook verplicht. Bij bijvoorbeeld kleermakers werd voorafgaand aan de begrafenis een penning uitgedeeld. Na de begrafenis moesten ze die penning weer inleveren. Wie zijn penning niet inleverde moest een boete betalen.
Heel lang is het gebruikelijk gebleven dat begraven een mannenaangelegenheid was. Pas na de Tweede Wereldoorlog zijn vrouwen mee gaan lopen in de rouwstoet. Voor Zierikzee is dat misschien iets eerder geweest.
Er werd geen rouwdienst gehouden, zoals dat nu het geval is, maar de predikant sprak een kort woord in het sterfhuis en maakte ook deel uit van de rouwstoet. Aanvankelijk achteraan in de rouwstoet, later achter de familie, waarna verder vrienden, buren en kennissen.
Bij vooraanstaande personen, bijvoorbeeld een ambachtsheer, werd de zondag na de begrafenis een gedachtenispreek gehouden. Dus niet een echte rouwdienst.
Begraven gebeurde meestal 's middags, maar in Zierikzee was het ook mogelijk om dat 's avonds te doen. Dat gold als zeer deftig. Daar moest dan ook extra voor worden betaald.
De allerlaatste avondbegrafenis in Zierikzee vond plaats op 11 mei 1801 om 23.00 uur. Pieter Dignis de Vos, de eerste gemeentearchivaris van Zierikzee, heeft dit gedetailleerd beschreven. Charles Plevier werd toen begraven met 12 flambouwen. De Vos beschrijft hoe de stoet door de straten van Zierikzee liep, hoe ze met die flambouwen de kerk binnengingen en hoe vanachter de ramen het schijnsel van die flambouwen te zien was als een heel bijzondere gebeurtenis en dat het veel mensen trok om daarnaar te gaan kijken. Gesproken werd er niet.
Iedereen was in het zwart gekleed. Het was niet altijd gemakkelijk om rouwkleding aan te kopen. Hiervoor was een praktische oplossing gevonden. Het was mogelijk om rouwmantels te huren. In het
Burgerweeshuis, niet het Weeshuis op de huidige plaats, maar rechts daarvan waar nu vier kleine pandjes staan, was oorspronkelijke het Burgerweeshuis gevestigd, hingen in de gang ongeveer 200 rouwmantels.
Doodskleden om over de kist te leggen konden ook worden gehuurd. Vaak in twee maten; volwassenen en kinderen. Maar in Zierikzee waren 14 maten rouwkleden aanwezig.
WAPENBORD
Bij vooraanstaande personen werd in de stoet ook een wapenbord meegedragen. Een groot bord met daarop bevestigd het familiewapen. Dat bord werd na afloop in de erk opgehangen tegen de muur of tegen een van de pilaren, zo dicht mogelijk bij het graf. In Zierikzee, waar eeuwenlang is begraven, hing aan het eind van de 18e eeuw in totaal 452 van dit soort wapenborden. Van deze wapenborden is er praktisch niet een meer over. Een paar zijn bewaard gebleven. Aan het eind van de 18e eeuw zijn ze allemaal verwijderd. In die tijd zijn de Fransen binnengevallen met de leus: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Gelijkheid betekende dat er voortaan geen plaats meer was voor dat soort familiewapens.
Vooraanstaande personen werden in lakens doortrokken met was gewikkeld. Er werden rouwkleden gemaakt, geknipt in de vorm van een lichaam en door apothekers in was gedompeld, eruit getakeld en vervolgens werd het lichaam daarin dicht gewikkeld, waardoor het lichaam als het ware werd geconserveerd. In de lijkkist werden ook nog wel kruiden geborgen om de geur wat te dempen.
Na afloop van de begrafenis vond altijd een rouwmaaltijd plaats. Mensen die aan de rouwstoet hadden deelgenomen kregen in het huis van de overleden een maaltijd aangeboden.
De rouwgebruiken ten aanzien van de kleding zijn tot in de 20e eeuw in gebruik geweest. Om in zwarte kleding te lopen was 2 jaar en 6 weken voor ouders of kinderen en andere familieleden, buren, vrienden of kennissen 1 jaar en 6 weken. Hier werd zeer trouw de hand aan gehouden. Op foto's uit het verleden staan vaan mensen in zwarte kleding afgebeeld. Vaak waren dat mensen die van rouw in rouw overgingen.
Zulke begrafenissen kostten natuurlijk veel geld. Aan het eind van de 18e eeuw kwam men op het idee om daar fondsen voor op te richten. De krachten werden gebundeld doordat iedereen iedere week een kleinigheidje in dat fonds stortte. Vanuit dit fonds werden de begrafeniskosten gedragen.
In 1788 werd het eerste fonds gesticht: "De Herstelde Belangen". In 1811 volgde "Tot Nut van het Algemeen"
Het begraven in en rond de kerk bleef tot de Bataaf Franse tijd. In 1795 was de inval van de Fransen. Toen bleven we nog een zelfstandige staat, De Bataafse Republiek, maar in 1810 was het daarmee afgelopen. Toen heeft de Franse keizer Napoleon ons land ingelijfd bij zijn Franse keizerrijk. De Franse werd voor ons van toepassing. Sinds 1811 hebben we dan ook geboorteakten en moeten we naar het stadhuis om te trouwen en aangifte doen van begraven. Daarvoor gebeurde dat allemaal niet.
Op het eind van de 18e eeuw werd het geluid sterker om niet meer te begraven in en om de kerk. Vooral bij het begraven in de kerk moesten vaak graven worden geopend om daar mensen (welgestelden) in te begraven waarin reeds mensen lagen begraven. Soms ook korte tijd ervoor. Die momenten zorgden voor stank. Daar komt ook de uitdrukking "Rijke stinkerd" vandaan.
In de kerk van Zierikzee vonden de meeste begravingen vonden plaats in het koor van de kerk. Op het huidige kerkplein voor de Nieuwe kerk.
Gaandeweg zijn de begraafplaatsen naar buiten de stad verlegd. Dit is gestimuleerd door een wet die tijdens ons Koninkrijk der Nederlanden van kracht is geworden. Vanaf 1829 was het niet meer toegestaan in en rond de kerken te begraven voor plaatsen van meer dan 1.000 inwoners.