SLAVENKAS

Barbarijse zeerovers
Zierikzeese koopvaardijschepen hadden bij hun tochten naar het Middellandse zeegebied, net zoals veel andere Nederlandse koopvaarders, veel last van Barbarijse zeerovers, die opereerden vanuit onder meer Algiers. Zij kaapten schepen en namen de opvarenden gevangen. De zeelui werden beschouwd als slaven en konden hun vrijheid alleen terugkrijgen na het betalen van forse losgelden. In 1731 werd opnieuw een Zierikzees schip gekaapt. Het was “de Palmboom”, die in oktober van dat jaar was vertrokken uit Lissabon op weg naar Hamburg. Het schip was ongeveer 26 mijl van de kust verwijderd, toen plotseling een kaper opdook. Het schip werd genomen en opgebracht naar Salee (Marokko). Kapitein Marinus Smul, stuurman Cornelis Jacobse Flodder en de matrozen Leendert Barentse Anker en Joos Joosse Jolle werden gevangen gehouden. Een inzamelingsactie voor het losgeld werd gestart. De stadsraad van Zierikzee was bereid borg te staan voor het totale bedrag. Alleen al voor stuurman Flodder ging het om een bedrag van bijna 5400 gulden.
Het was dit zoveelste incident dat aanleiding gaf voor de stedelijke raad van Zierikzee om het loskopen van slaven beter aan te pakken. Niet langer moest de familie het geld bijeen zien te krijgen, waardoor het jaren kon duren voordat het geld bij elkaar was gebedeld. Per 1 januari 1735 werd een fonds in het leven geroepen onder de naam Slavenbeurs of Slavenkas. Voortaan moest iedere schipper, stuurman en matroos, die vanuit Zierikzee vertrok op een koopvaardijschip een klein deel van zijn gage afdragen aan het fonds. Uit het fonds konden voortaan de losprijzen worden gehaald.
Sociaal karakter
In de tweede helft van de 18e eeuw, toen de koopvaardijvloot achteruit ging, kreeg de Slavenkas, naast haar eigenlijke taak, meer een sociaal karakter. De oudste zeelui mochten op kosten van de Slavenkas worden opgenomen in het Oude Mannenhuis en het Gasthuis. Later kregen zeelui, die hadden bijgedragen aan het fonds, wekelijkse uitkeringen. In 1851 werd een weduwenfonds ingesteld. Na het overlijden van zeelui ontvingen hun weduwen iedere week een uitkering. Zierikzee verloor in de tweede helft van de 19e eeuw haar betekenis als thuishaven voor koopvaardijschepen. Om die reden slonk het aantal deelnemers in het fonds. In 1941 overleed de laatst trekkende weduwe, J.W. Berwald-de Winter.
Nieuwe Bestemming?

Volgens reglement van 1735
De Slavenkas wordt nog steeds bestuurd volgens haar reglement van 1735. Van het loskopen van slaven is gelukkig geen sprake meer. Maar nog altijd wordt het bestuur gevormd door een college van zes commissarissen, die worden benoemd door burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland op voordracht van de commissarissen. Het fonds zelf is geheel zelfstandig. De secretaris-boekhouder van het fonds zorgt, net zoals zijn 18e eeuwse voorganger, voor de administratie.
(tekst: website Slavenkas)