ADRIAEN HOFFER (1589-1644)



De eerste helft van de zeventiende eeuw was een bloeiperiode voor onze Nederlandse letteren. Dichters en schrijvers zoals Jacob Cats, Pieter Corneliszoon Hooft en Joost van den Vondel vestigden hun roem die sinds die tijd alleen maar groter is geworden. Vooral de dichters onder hen werden populair. Ook de Zierikzeeënaar Adriaen Hoffer werd bevangen door de lust om zijn vrije tijd door te brengen in de wereld van dichten en stichten. Adriaen werd in 1589 in Zierikzee geboren als zoon van Rochus Hoffer, die aanvankelijk slager en later zouthandelaar was. Na zijn studie in Leiden en zijn huwelijk was Adriaen voorbestemd om plaats te nemen op de regeringskussens van zijn geboortestad. Op 21-jarige leeftijd werd hij commissaris van het landrecht. Dit uit vier personen bestaande college sprak recht in schuldvorderingen van inwoners van het eiland. Kort daarop werd hij schepen. Bij zulke functies leek het te blijven want zijn oudste broer Pieter had zitting in de stadsraad. Daarvan mochten broers niet tegelijkertijd lid zijn. In 1616 werd hij alsnog lid van de vroedschap nadat zijn broer baljuw geworden was. Niet de nummer een op de voordracht, Maar Adriaen werd door de prins van Oranje gekozen. Later volgden nog andere functies waaronder tweemaal het ambt van burgemeester. De jonge bestuurder bewees zijn kwaliteiten in een moeilijke periode waarbij de schuldenlast van de stad een grote rol speelde. In 1627 werd Hoffer benoemd door de Staten van Zeeland tot rentmeester-generaal van de grafelijke domeinen beoosten Schelde. Dat betekende zijn afscheid als stadsbestuurder maar Zierikzee bleef zijn woonplaats. Het was een veelzijdige functie met onder meer juridische bevoegdheden. De meeste tijd ging op aan het beheer van de provinciale eigendommen. Zo had Hoffer intensieve bemoeienis met de duinen van Schouwen. De ambitie om benoemd te worden moet wellicht verklaard worden uit zijn zwakke gezondheid. De vele functies binnen de Zierikzeese magistraat eisten veel inzet. De andere reden dat die nieuwe functie hem meer vrije tijd liet. Een geldelijke noodzaak was er niet. Hoffer was een vermogend man met veel onroerend goed en geld. Hoffer had sinds zijn studententijd een groot netwerk aan contacten opgebouwd. Vanuit zijn huis aan de noordzijde van de Oude Haven (thans Havenpark 33) correspondeerde hij tot zijn overlijden in 1644 met talrijke geleerden. Hoffer veranderde vanwege die wetenschappelijke achtergrond, naar de mode van zijn tijd, zijn naam in de Latrijnse vorm: Adrianus Hofferus. Hij verzamelde boeken - bij zijn overlijden had hij er 1150 - schilderijen, gravures en penningen. Hij verdiepte zich in de geschiedenis van Zierikzee en vooral vertaalde hij boeken uit het latijn en schreef hij gedichten. Het geloof speelde in al deze activiteiten een belangrijke rol. Als ouderling woonde hij de nationale synode bij, die in 1618-1619 werd gehouden in Dordrecht. In 1635 verscheen zijn belangrijkste werk: de Nederduytsche Poëmata, een dichtbundel met fraaie gravures die voor het merendeel betrekking hebben op Schouwen-Duiveland. het zijn aansprekende gedichten met waardevolle gedachten. Zoals deze:


Och! Hie is de mens verblind

Die alleen zijn vlees bemint

Die de zotte wereld kiest

En zijn waarde ziel verliest


De neerlandicus prof. L. Strengholt concludeerde over Hoffers dichtwerk: "Een man van grote levensernst, wiens wijsheid het nog altijd waard is met aandacht verwerkt te worden".


tekst:Huib Uil